“Als de muren maar konden spreken,” moet Stefan Hertmans gedacht hebben toen hij in 2000 het boek Zoon van een »foute« Vlaming van Adriaan Verhulst leest. Eén zinnetje van zijn oud-professor geschiedenis doet hem naar adem happen: “zoals verder zal blijken, bewaar ik aan dit huis, waar thans de dichter Stefan Hertmans woont, mijn herinneringen aan de oorlogsjaren en aan de nasleep ervan in de daaropvolgende jaren.” Die woorden brengen Hertmans bij een bevreemdende historische sensatie: in het huis in het Gentse Patershol dat hij eind de jaren ’70 goedkoop op de kop tikte en waar hij net weer uit wegverhuisd is, heeft een SS’er gewoond. Hij gaat op onderzoek naar deze Willem Verhulst, wat hem twintig jaar kost. Het resulteert in De Opgang.
De Opgang is het derde boek van een trilogie waarin Hertmans naar zijn eigen geschiedenis zoekt. Na Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge zoekt hij naar het verhaal dat zich achter zijn eigen voordeur heeft afgespeeld. Op zijn typische manier verbindt hij feit en fictie. Over Willems eerste liefje, met wie hij danst in de volkskroeg, schrijft hij: “ze is dol op zijn zweetgeur en lacht in zijn armen”. Zou het? Het verhaal laat je bijna geen moment toe om je af te vragen of Hertmans werkelijk zo’n rijke schat aan bronmateriaal heeft gevonden, tot de zweetgeur toe – of dat hij toch, soms, misschien, met zijn eigen verbeelding iets aanvult?
Als rode draad gebruikt hij de rondgang die hij samen met de notaris maakt bij de aankoop van het pand in het Drongenhof. Het is letterlijk een ‘opgang’ van de kelder tot de zolder. Hier maakt Verhulst een knipoog naar Dante die in 1300 van de hel naar het paradijs begeleid wordt door Vergilius. Net zoals de wegen zich in het verhaal van de Florentijn net voor de hemel scheiden, kan de notaris niet mee naar de zolderkamer omdat hij zich verstapt op de trap. Hertmans moet alleen verder, richting de tsjilpende mussen en de scharrelende duiven: de engelen van de goot.
Hertmans duikt diep in het verleden van Willem Verhulst. Op de eerste bladzijden ontmoeten we een kerel die blind is op één oog en moet vechten om er te komen. In de eerste wereldoorlog is hij al een eerste keer een ‘foute Vlaming’ en gaat hij in 1918 op de vlucht. Hij komt met zijn doodzieke joodse vrouw in Nederland terecht, waar hij aan haar sterfbed zijn tweede vrouw ontmoet: Mientje.
Over haar schrijft Adriaans zus Letta Dochters van een fantastische moeder, een antwoord op de Zoon van een »foute« Vlaming. Voor Hertmans zijn het de vensters waardoor hij naar het verleden tuurt. Het is een intriest en gitzwart verleden: de opgang van een Vlaamse vleier bij het nazibestuur die uiteindelijk lijstjes maakt van andere ‘foute Vlamingen’ die worden weggevoerd naar Breendonk of via kazerne Dossin.
En toch is Willems collaboratie niet de focus van Hertmans. Hij legt de nadruk niet op het kwaad, maar op het perspectief van de ingoede Mientje. Zij is de onschuldige echtgenote en moeder, veroordeeld tot het huis in het Drongenhof, strijdlustig opkomend voor een betere wereld, terwijl haar geüniformeerde man weg is – later zal blijken dat hij veel bij zijn maîtresse zit.
Het huis in het Patershol is niet het enige dat Hertmans bindt aan Mientje. Tot zijn eigen scha en schande meent hij haar te hebben gezien. Hij is zeventien in mei ’68 en danst mee op de revolutie. Ontsnapt uit het college bedrinkt hij zich met zijn vrienden in Gent en stapt dan mee met een groep studenten – ook een bende ‘foute Vlamingen’: “Even later liepen we met een aantal zwalkende roepers door het Patershol, en dan zo naar het Drongenhof, ergens stond een oude vrouw aan haar deur te kijken, er zat angst en weemoed in haar blik, en natuurlijk, het spreekt vanzelf, wellicht heb ik mij dat later maar ingebeeld, maar het is juist die inbeelding die de hele foltering vormt: was het niet daar, in de open deur van het huis dat ik later zou bewonen, dat ik voor één keer in mijn leven de bejaarde Mientje heb gezien, die moet gedacht hebben dat al haar vroegere nachtmerries weer wakker werden en weer door de straat marcheerden, langs de oude kapel, de glasslijperij en voorbij haar deur, de oude, eenzame Mientje een paar maanden voor haar stille dood in de tweede, schemerige kamer van het huis waar ik het later bont zou maken met mijn hippe vrienden en vriendinnetjes? Ja, aan die open deur stond ze, die grote deur die ik anderhalf decennium later zwart zou verven.”
Stefan Hertmans - De Opgang.
De Bezige Bij,
Amsterdam,
412 blz.
€ 24,99
★★★★★
Opmerkingen