Al drie jaar lees ik de 'Oorlogsdagboeken' van Virginie Loveling: dagelijks, soms wekelijks, herinnert ze aan het leven én overleven van elke dag in Gent tijdens de Duitse bezetting. Het waren ontzettend harde jaren waarbij de bewegingsvrijheid en de kleine luxe die overbleef altijd weer kleiner werd.
Op 18 oktober 1917 schrijft ze over de toevloed aan gekwetste Duitse soldaten die naar de Etappestad Gent gebracht worden. De Derde Slag om Ieper - die in augustus begon - was nog volop bezig:
"De aanblik der van front toekomende gekwetsten is jammerlijk. Aan den uitgang van het stationsgebouw op 't Maria-Henrietteplein worden de zwaar getroffenen op berries naar het Palace Hotel gedragen. De lichtgekwetsten worden in gereedstaande camions naar de lazaretten vervoerd. Het publiek wordt wel op afstand gehouden, maar scherpziende oogen nemen toch nog veel ellende waar.
Het gebeurt ook - zooals eergisteren, dat gewonden te voet hun kruisweg aantreden moeten. Te Astene was de spoorbaan op zekeren afstand vernield door bommengooien. De rampzaligen moesten loopen tot hier - wellicht vijftien kilometer ver - en trokken ten getalle van ongeveer twee honderd vijftig door de straten der stad: bleek, ontdaan, het hoofd omwonden met versch-doorbloed linnen, den arm in schouderband of de linkerhand - meest altijd de linker, degene die 't geweer vasthoudt - ook omwonden, onder den steun der rechter horizontaal gehouden: de uniformen verdonkerd van kleur, bemorst en gescheurd. Er waren er, die op de eene zijde of op den rug met droge klei waren beplakt. En de schoenen: ros, scheefgeloopen, onder de harde rimpels van vroegere doorweeking vlekkig gebleekt. Lijdensuitdrukking op het gelaat en in de kommervolle blikken verwijt aan het noodlot; zich met moeite voortslepend op onvaste beenen; verkleind van gestalte, ingezakt naar den grond, hinkend, strompelend, de schouder van den sterke tot leuning van den zwakke geworden."
Gent zat in 1917 al overvol: het Flandria Palace Hotel aan het Maria-Hendrikaplein werd al bij het begin van de oorlog omgevormd tot hospitaal. Ook op andere plaatsen in Gent installeren de Duitsers ziekenhuizen in de loop van de oorlog. In het Floraliënpaleis in het Citadelpark (voor tweeduizend licht zieken en herstellenden) en in het Justitiepaleis op het Koophandelsplein (voor zieke officieren).
Virginie Loveling schrijft: "Thans is de stad niet meer vol maar overvol van militair, letterlijk alle, groote private woningen - die aan de bezetting kunnen dienstig wezen - zijn ingenomen. De gouverneur, na uit zijn hotel te zijn gezet, heeft nu zijn betrokken huis moeten verlaten."
Ook de Grijze Zusters - van het intussen verdwenen klooster van de Zusters van Sint-Vincentius à Paulo in de Limburgstraat - worden aangesproken:
"In het klooster der Grijze Zusters, dicht bij 't Belfort gelegen, kwam bericht, dat de inwonenden - twee en dertig nonnen en honderd tien weesmeisjes - twee uren gegund waren om het gebouw te verlaten. Groote opschudding.
Op zoo korten tijd, onmogelijk.
Eindelijk kreeg de overste op hare klachten uitstel tot 's anderendaags. De bisschop moiede zich met het geval. Zoo deden ook Katholieke kopstukken der stad. Ten letste ja, heel het personeel mocht in het klooster blijven; maar de slaapsteden van de nonnen en de weeskinderen werden voor de soldaten in beslag genomen. De inwonenden konden maar zien, dat ze op de zolders overnachtten. Daarenboven moest het klooster koken voor de bezetters.
'Goed,' zei Moeder Overste, de handen op hare borst samenkruisend: 'het zijn onze vijanden, maar wij zullen het doen, omdat het menschen zijn.'"
(Virginie Loveling, Oorlogsdagboeken. Een vrouw vertelt over haar Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, De Bezige Bij 2013, pp. 356-357.)