Vier jaar lang was Virginie Loveling mijn compagnon de route. Haar Oorlogsdagboeken lagen steeds bij de hand om honderd jaar na de feiten vier Gentse oorlogjaren te herbeleven.
In de dagen voor 11 november 1918 zorgt het bevrijdingsoffensief ervoor dat Gent terug op de grens ligt. De Duitsers zetten de weiden tussen Drongen en Gent onder water op 5 november om de opmars van de geallieerden te beletten. Pas op 10 november verlaat de Duitse burgemeester Küntzer de stad.
En dan komt eindelijk de wapenstilstand. Graag laat ik jullie meegenieten hoe Virginie Loveling die elfde november beleefde.
Eén uur des morgens. Maandag 11 nov. '18.
Overal gaan deuren en vensters open in mijn straat. Er worden reeds vlaggen uitgehangen; de 'Vlaemsche Leeuw' wordt gezongen; de 'marseilleise' weerschalt met allerlei vreugdegeroep.
8 uur.
Nauwelijks is het dag of alles waait en wappert in driekleur van België, Frankrijk en Engeland. Al de kerkeklokken luiden triomf. Soldaten in kaki komen aan, gejubel begroet ze, tuilen worden hun toegestoken; volksvrouwen koopen aan rondleurders chrysanthemen af en hechten ze hun op de borst; kinderen wuiven met vaantjes, kleine, zelfs van twee en drie jaar klampen de voorbijgaande dapperen aan de beenen en de knieën vast; honden en paarden loopen getooid met vaderlandsche en vreemde kleuren.
Een fransch soldaat snelt aan op een fiets. Meisjes en vrouwen van allen leeftijd versperren hem de weg - levensgevaarlijk, roepend: 'vive la France!'
Letterlijk omsingelt, glimlacht hij wel, doch rukt zich los en verdwijnt tusschen 't gewoel. Een grappenmaker ook op de fiets, draagt op den rug een koperen ketel vol wolle en wordt door de menigte vroolijk toegejuigt. De straten zijn zwart van menschen. Alle gezichten stralen van geluk.
Echter sluipt het treurige hiertusschen ook. Een jong soldaat, met een rouwband aan den arm, houdt twee kleine, schreiende meisjes, ook in rouw, aan de handen...
Een samenscholing ontstaat. 'Wat gebeurt er?' Een dame, die ook toezag naar de uitbundige vreugd, is in bezwijming gevallenen binnengedragen in de apotheek.
Ze heeft te veel van haar krachten gehoopt: haar zoon is verleden jaar gesneuveld, en zij wilde haar smart trotsen in den roes der bevrijding van het vaderland. Menschen roepen elkander toe, dat ze in den nacht de soldaten op den Brugschen steenweg zijn tegemoet gesneld; in een groepje vertelt een werkvrouw, dat ze een belofte had gedaan den eersten ontmoetten soldaat aan den hals te vallen, en dat ze 't heeft gedaan. Het ziet er maar een vuil wijf uit; wie weet of die liefkoozing hem aangenaam was. In dat geval ware 't een slecht loon voor zijn dapperheid.
In den namiddag begint het weder er somber uit te zien: druppelen plekken den grond; er ligt een nevel over de stad en nu vult een floersige morzelregen, die kil door de kleederen dringt.
Het is een hopeloos geval. De straten liggen moddernat en altijd zijn er meer en meer menschen met open, tegen elkaar aanstootende parapluies.
Een koddig jammerlijke bende nadert: een zevental mannen en een vrouw, alle gearmd met een soldaat in 't midden. Op een der uithoeken blaast er een het trompet, aan 't ander uiteinde houdt er een den arm uitgestrekt en maakt er met zijn stok de beweging van vioolstrijken over...
En bij al die afwisseling en uitgelatenheid regen, regen, altijd maar door regen.
Wat is de natuur toch gruwzaam, die groote verstoorder overal van haar eigen werk, die hartelooze, wars van alle solidariteit met het menschelijk onheil. Lord Byron heeft het droefwijsgeerig wel gezegd: 'And mourn what may above thy senseless bier, nor earth nor sky shall yield a single tear.'
(Virginie Loveling, Oorlogsdagboeken. Een vrouw vertelt over haar Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, De Bezige Bij 2013, pp. 398-400.)